Imaginair: de westerse motieven voor ontwikkelingshulp zijn onberispelijk

Waarheidsvinding‘I am convinced that the majority of people would be generous from selfish motives, if they had the opportunity.’
Charles Dudley Warner (1829 – 1900), My Summer in a Garden, p. 82

Op dit moment is ontwikkelingssamenwerking niets meer dan een rorschachvlek: eenieder ziet erin wat hij/zij erin wil zien. De waarheidsvinding kent helaas vele vormen van onzuiverheden. Deze onzuiverheden, ook wel dwalingen genoemd, zijn mede ontleend aan de Nederlandse rechtspraktijk, waarbij drogredenen vaak hebben geleid tot onschuldige detentie, zoals in de zaak van Lucia de Berk. Zij werd door de rechtbank, en door het gerechtshof in hoge beroep, op basis van indirecte statistische bewijslast onschuldig tot levenslang veroordeeld. Deze drogredenen uit de rechtspraktijk worden binnen ontwikkelingssamenwerking (nog) niet erkend. Ik kan u verzekeren dat indien u de waarheidsvinding van het Openbaar Ministerie in de zaak van Lucia de Berk bestudeert, u recht in de kern van het ontwikkelingsdenken kijkt.n de zaak van Lucia de Berk baar Ministerie bestudeert  Welke dwalingen zijn dit?

De eerste dwaling betreft de twee begrippen voor een perceptioneel fenomeen dat optreedt wanneer een visuele verandering wordt geïntroduceerd zonder dat de waarnemer dit opmerkt: change blindness en inattentional blindness. Change blindness is een verandering die plaatsvindt als we even niet gekeken hebben en die we daarna niet waarnemen. Inattentional blindness noem je het proces wanneer we zo geconcentreerd ergens mee bezig zijn dat we veranderingen niet waarnemen. De essentie van beide fenomenen is de onkunde om kleine periferische veranderingen in je omgeving of in processen waar te nemen. Het brein moet een brede rivier aan databestanden consumeren en paraat hebben staan en doet zijn best om te focussen en in te zoomen op wat belangrijk lijkt. De hersenen plaatsen, om overbelasting te voorkomen, sommige events in een spotlight, terwijl andere worden genegeerd. Wat je real time niet waarneemt, maar wel degelijk plaatsvindt, raakt verloren en derhalve kan een ontkenning hardnekkig zijn. Een voorbeeld van blindheid betreft opleiding. Wiebe Bijker heeft 8000 pagina’s nodig om een kwalitatief onderzoek te schrijven en kennelijk heeft hij als professor nimmer een kwantitatief onderzoek begeleid. Je krijgt dan onherstelbare beginnersfouten die zo onmogelijk worden uitvergroot dat een verkeerd nationaal bewustwordingsproces wordt ingezet. Als je in een ontwikkelingsland te maken hebt met zeer complexe werkzaamheden, wellicht doordrenkt van leed van lokale hulpbehoevende mensen, dan moet je van goeden huize komen om niet je grip op wetenschappelijke neutraliteit te verliezen. Wat er dan op kan treden is het onvermogen om cruciale, wellicht opzettelijke, wijzigingen in dit vaste patroon te herkennen, zelfs als het zich voor je ogen afspeelt. Mensen in het zuiden zijn er meester in om dit te bespelen, zoals de truc met de Gang That Does Not Exist.

In de zaak van Lucia de Berk werd haar drugs- en prostitutieverleden, het bezit van trillerromans en tarotkaarten gebruikt om het gebrek aan hard bewijs te compenseren. Ontwikkelingssamenwerking zit vol met dergelijke terugwingoedpraterij, ik heb niks anders gezien.

De tweede dwaling betreft confirmation bias, de neiging tot een vertekende bevestiging van een reeds bestaande hypothese over output of statistiek terwijl het zoeken naar bewijsvoering van een alternatieve hypothese onevenredig minder aandacht krijgt. Dit effect is sterker voor emotioneel beladen onderwerpen en diepgewortelde overtuigingen. Ontwikkelingssamenwerking leent zich hier prima voor. Mensen hebben de neiging om onduidelijke bewijzen als ondersteuning van hun bestaande overtuiging te zien. Het is een systematische denkfout van inductief redeneren. Een voorbeeld. Op 19 mei 2016 verklaart Terre des Hommes op Radio1 dat er 20.000 kinderen in micamijnen[1] werken. Westerse bedrijven waaronder HEMA, Ahold, AkzoNobel en Philips worden genoemd als afnemer van mica. In een mail vraag ik Terre des Hommes naar de waarheidsvinding over het aantal van 20.000 kinderen. Ik krijg meerdere argumenten waaronder: ‘Echter is sinds 2005 de geëxporteerde mica vanuit de regio met 75 procent toegenomen. Daarom schat Terre des Hommes het aantal kindarbeiders in de mica-industrie in de Indiase deelstaten Jharkhand en Bihar op 20.000.’ In mijn ogen kan de export van een product nimmer het aantal van 20.000 kinderen bevestigen. De mail van Terre des Hommes is te slordig naar mij gestuurd. In het onderwerp staat: ‘Graag check: antwoord kritische heer op micaonderzoek.’ Dit is hoe er naar je gekeken wordt als je vragen stelt over output. Bij confirmation bias heeft de verwachting vaak maar één (in)valide waarneming nodig om tot een conclusie te komen, terwijl je pas iets wetenschappelijk valide kunt noemen indien je bij gegevensontsluiting voor de triangulatiemethode[2] kiest. Dit kunnen meerdere onderzoeksmethodes betreffen die een hypothese vanuit ten minste 3 hoeken bevestigen, maar je kunt ook kiezen voor de techniek telling door 3 personen die onafhankelijk van elkaar opereren. Daarbij hoort een kanttekening: om bij het begrijpen van complexe ontwikkelingsproblematieken niet te veel te vertrouwen op interviews en door derden vergaarde observaties en documentatie.

‘Wij zijn niet geïnteresseerd in de output, als de boekhouding maar klopt’. Leuke inspectiedienst.

De derde dwaling, immunisering, sluit hierbij aan. Passend bewijsmateriaal wordt makkelijker gevonden dan ontkennend materiaal. Er ontstaat een blokkade tegen negatieve uitkomsten. Wat er ook aan bewijsmateriaal wordt aangevoerd, het wordt altijd zo uitgelegd dat de hypothese over een bepaalde output of statistiek daar niet onder lijdt en er zelfs door wordt bevestigd. Een voorbeeld: als een ngo spreekt over een bepaalde output, dan zal het wel waar zijn en als een criticaster zich uitspreekt over het tegendeel, dan zal hij wel een persoonlijke vete met die ngo hebben. Vervolgens gaat men op zoek naar een bevestiging van de persoonlijke vete die deze criticaster met deze ngo heeft. Kortom, men wordt immuun voor mogelijke weerleggingspogingen. We hebben gezien dat dit de wetenschappelijke waarde van output juist ondermijnt. Ontwikkelingsdenkers zouden de wetenschappelijke wetten strakker dienen te beteugelen. Indien een hypothese is verworpen, kun je de alternatieve hypothese (de gestelde hypothese is onwaar) aanvaarden als waar. Bijvoorbeeld: ‘Indien je aselect 50 onafhankelijke verrassingsbezoeken aflegt, dus zonder de begeleiding van een plaatselijke ngo, en “slechts” 4 kinderen in de mijnen mica hebt zien delven, dan kun je vaststellen dat het aantal van 20.000 werkende kinderen niet waar is.’ Dergelijke uitkomsten leiden nimmer tot een publicatie. Wat ngo’s in het zuiden doen is westerlingen shockeren met getuigen of situaties waarin mensen verkeren en vervolgens worden waarschijnlijkheden over aantallen, output, trackrecord of andere vormen van statistiek domweg aanvaard. Er is dan sprake van een gebrek aan onderscheidings- en combinatievermogen, dat veelal vergoelijkt wordt door een soort van ‘jurisprudentie’: het geheel van eerdere analyses ten aanzien van output of een ngo. Ik denk dat dit ook de werkwijze is van mensenrechtenprijzen en loterijen. Daarnaast is een onderzoeker of journalist erbij gebaat om een zo neutraal mogelijke houding aan te nemen. Als afgezant van een westerse ngo met een spiegelreflexcamera in de hand die overal met zijn visitekaartjes strooit, doe je geen goede zaken. De lokale industrie waar kinderen werken waarschuwt elkaar en bijna de gehele gemeenschap gaat onherroepelijk over tot het spelen van een rol. Ik ben ooit onderdeel geweest van zo’n gemeenschap en ik keek mijn ogen uit. Als een blad aan een boom verandert echt iedereen in een dorp of stadswijk van persoonlijkheid en heeft pasklare getrainde antwoorden voorradig. Eerder heb ik de term artificieel hiervoor gebruikt. Als de rust is wedergekeerd, gaat iedereen die tijdens een ontmoeting met de westerling een rol heeft moeten spelen naar de plaatselijke industrie of ngo om zijn of haar handje op te houden. Dit sjabloon kun je op eenieder leggen. Als een onderzoeker die per abuis een bakker binnenloopt daar informatie opvist, dan kan hij/zij geneigd zijn te denken dat de situatie zo ongestuurd en toevallig is dat de informatie die daar opgelepeld is wel waar moet zijn. De aannemelijkheidshypothese. Maar als de onderzoeker weg is, houdt ook de bakker zijn hand op. Dat een westerling een bakker om informatie vraagt is voor de bakker een situatie die hij later om kan zetten in geld. Handel dus. Hij is dus blij dat de onderzoeker langskomt en zal hem/haar trakteren op een smeuïg verhaal. Want dat wil hij/zij toch horen? De bakker heeft geen interesse in de daadwerkelijke antwoorden op de vragen van de onderzoeker, gewoonweg omdat deze geen geld opbrengen. De undercovertruc van doen dat je mica-importeur bent, werkt beter. Je kunt dan prima binnen een aselecte steekproef kinderarbeid tellen. Ontkennend bewijsmateriaal (falsifiseren) is nu eenmaal lastiger te vinden dan passend bewijsmateriaal (hypothese formuleren) uc dat je importeer bent van mica werkt beter.gemeenschap gaat onherroepzaken. l van 20.000 werkende kinderen niet waar is.. Deze illustratie neemt overigens niet weg dat er wel degelijk, naar westerse maatstaven, deugdelijke bakkers in ontwikkelingslanden zijn. Gelukkig maar.

Negeren is geen vorm van weerleggingspoging.

De vierde dwaling is de overtuiging dat iets waar is voordat je aan waarheidsvinding hebt gedaan. De praalwagen van het eigen gelijk tiert welig bij westerse actanten. Op basis van deze geloofsharding worden antitheses bestempeld als leugenachtig. Leon Festinger beschrijft in 1957 zijn theorie cognitieve dissonantie: onze hersens zijn voortdurend op zoek naar bevestiging van dat wat we geloven dat waar is.[3] Om de gemoedrust te herstellen wordt tegenstrijdige informatie met een beredeneerd geweten naast ons neergelegd. Cognitieve dissonantie is niet alleen een drijvende kracht achter denkbeelden, maar leidt er ook toe dat mensen zich afsluiten voor weerleggingspogingen. Festinger deed onderzoek bij leden van een Amerikaanse sekte die ervan overtuigd waren dat ze zouden worden gered door een ufo van de verwoesting van de aarde door de mens. Toen de ufo niet op kwam dagen, moest de sekte dit gemis compenseren en dat deed men met het verhaal dat de ufo niet hoefde te komen om ze te redden omdat de sekte de verwoesting van de aarde door de mens had voorkomen. Rechtspsycholoog professor Wagenaar gebruikt hier het begrip collaborative storytelling voor.[4] In de zaak van Lucia de Berk werden haar drugs- en prostitutieverleden en het bezit van thrillerromans en tarotkaarten gebruikt om het gebrek aan hard bewijs te compenseren. Ontwikkelingssamenwerking zit vol met dergelijke terugwingoedpraterij, ik heb niks anders gezien. Er treedt ook verwarring op met betrekking tot het onderscheiden van een eigen ervaring en andermans verklaringen. Dit wordt bronamnesie genoemd. In de jaren 90 hield ik mij voornamelijk bezig met kinderarbeid, maar de verzonnen output van ngo’s interesseerde zelfs Oxfam Novib niet. ‘Wij zijn niet geïnteresseerd in de output, als de boekhouding maar klopt’, krijg ik te horen. Dit was 1998. In 2009 bespreek ik het probleem van 1998 op het kantoor van Oxfam Novib met het IOB als observant. Wanneer ik met deze IOB-dame naar buiten loop, vraag ik wat ze eraan gaat doen, maar ze is vrij duidelijk (en consistent kan ik wel zeggen): ‘Wij zijn niet geïnteresseerd in de output, als de boekhouding maar klopt.’ Leuke inspectiedienst. In 1998 ben ik er getuige van dat aantallen bevrijde kinderen worden verzonnen. Tevens worden kinderarbeid en bevrijdingen voor de ogen van westerse camera’s in scène gezet. Westerse geldgevende organisaties zijn hardnekkiger in het volgen van de verzonnen output dan in het luisteren naar een getuige die een comfortabel beeld onderuithaalt. In 1998 worden mijn kritieken door Oxfam Novib onderzocht door een Indiase professor wiens naam ik zuiver wil houden. Het duurde tien jaar voordat ik een glimp van zijn verslag mocht inzien. De assistenten van deze professor in dit onderzoek blijken werknemers te zijn van de organisatie waar ik kritiek op heb. De genoemde getallen met betrekking tot bevrijde kinderen (die in mijn ogen verzonnen zijn) worden totaal niet bewezen. Er is nog niet eens een poging. Intussen heb ik contact met deze professor gehad, die door Oxfam Novib door zijn ouderdom als overleden werd beschouwd. De professor schrijft mij op 23 april 2009: ‘I was not required to make visits all over India to make spot checks. Nobody started with the assumption that child labourers were not being rescued and it was all a fake show, as it appeared to you.’ Kortom, hij mocht alles onderzoeken, behalve waar mijn kritiek juist op gebaseerd was. Oxfam Novib stelde in 1998 in alle dagbladen het tegenovergestelde, door stellig te beweren dat ze precies willen weten hoeveel kinderen er bevrijd zijn. De directie van 2009 dicteert mij dat ngo’s helemaal niet zelf mogen bevrijden, maar alleen tips kunnen geven aan de daarvoor bevoegde instanties en het is aan die instanties om besluiten te nemen tot maatregelen. Volgt u het nog? In 1954 is de Code van Bordeaux opgesteld, waar iedere journalist zich aan dient te houden. Het eerste artikel luidt: ‘Eerbied voor waarheid en voor het recht van het publiek op waarheid is de eerste plicht van de journalist.’ Omdat journalistiek een vrij beroep is (westerse ngo’s zien zichzelf maar al te graag als hun eigen persbureau), is in 1995 tevens de Code voor de Journalistiek opgesteld. In de alinea Waarheidsvinding staat: ‘De journalist controleert de feiten in zijn berichtgeving en maakt die feiten waar mogelijk controleerbaar.’ Een feit controleerbaar maken zie ik een journalist (en al helemaal een westerse ngo) zelden doen, omdat journalisten niet getraind zijn om een hypothese op waarheidsvinding te testen. Een journalist neemt statistiek van een westerse ngo of een ngo in het zuiden te snel over als waarheid zodat hij z’n verhaal maar hebben. Getuigen zijn van tevoren suggestief bewerkt door westerse ngo’s. Wanneer een journalist in een vluchtelingenkamp in Afrika wordt ontvangen door bijvoorbeeld het Rode Kruis, dan wordt de betreffende journalist gekoppeld aan vluchtelingen die al hun verhaal hebben gedaan aan het Rode Kruis. Deze getuigen zijn voorgebakken en hebben een verhaal dat suggestief, gekleurd en geredigeerd is. De vluchteling weet, zeker na meerdere interviews, (on)bewust precies wat de westerling wil horen. Een journalist ziet dit getuigenverslag als waarheidsvinding. De verkapte persbureaus van voornamelijk grote westerse ngo’s, die niet getraind zijn op waarheidsvinding, ondervragingstechnieken en het archiveren daarvan, vormen een groot struikelblok voor de juistheid van beeldvorming. Zij gebruiken journalisten als een verlengstuk. Dit wordt verder vertroebeld door het niet openstaan voor reflectie en spiegelen. Er is een desinteresse in vragen die ingaan op een eenmaal bevestigde hypothese ten aanzien van output. Bij al mijn vragen over output straalt bij overheden en ngo’s het ‘geen zin’-humeur of ‘moet dat nou’-humeur af. Medewerkers van westerse actanten kunnen heilig in hun eigen ontkenning geloven. De stelling komt overeen met een passage van Wouter Hart: ‘het is niet meer jouw inzicht dat bepaalt wat er gebeurt – jij bent slechts een uitvoerder van de intelligente oplossing die in regels vastgelegd is’.[5] Hart schrijft dat mensen de bedoeling van hun keuzes verliezen door het systeemdenken te prevaleren. In onze hersenen, zo stelt hij, zijn allerlei verbindingen tussen de verschillende hersendelen. Indien de informatie van het systeemdenken een positief effect heeft, gebruiken mensen deze verbinding de volgende keer weer. Dit is tevens een bekende redenering bij de ontwikkeling van het zogenaamde puberbrein. De verbindingen die niet gebruikt worden of niet meer nodig zijn worden dunner. Als kenmerkend voorbeeld gebruikt auteur Hart een wedstrijd schaatsen op de 1000 meter. De scheidsrechter verklaart met de finishfoto in zijn hand dat de schaatser die het laatst over de streep komt heeft gewonnen. Hij verzint allerlei argumenten om de werkelijkheid op de foto te ontkennen. Hart: ‘Welke logica heeft daar aan de vergadertafel de werkelijkheid van de foto kunnen overrulen?’ Indien je net als de finishfoto hard bewijs op tafel legt dat iets fake is, dan nog geloven medewerkers bij voorkeur de tegenovergestelde weg. In 2009 schrijf ik een artikel met de titel ‘PR-shoppen met KidsRights’. Ik heb de directie van KidsRights in een lang gesprek panklare bewijsvoering gegeven die het tegendeel aantoonde van output die ze ondersteunden. De directie was urenlang open, vriendelijk en nieuwsgierig. Klaarblijkelijk was de mediamachine belangrijker dan mijn vervelende ‘finishfoto’, want in de weken erna heb ik per mail meerdere keren gevraagd wat ze nu gingen doen, maar ik heb nimmer een antwoord ontvangen. Zelfs geen schrijven in de richting van: we hebben alles intern onderzocht en uw kritiekpunten de aandacht gegeven zodat het in de toekomst niet meer voor zal komen. Nee, gewoon geen antwoord. De mediamachine ten aanzien van de betreffende output is nog jaren doorgegaan. Tot op de dag van vandaag wacht ik op één tegenbewijs om mijn verhaal te falsificeren, zoals dit binnen de wetenschap hoort. Negeren is geen vorm van een weerleggingspoging.

Een van de meest gemaakte fout die gemaakt wordt is dat mensen die werken binnen ontwikkelingssamenwerking weliswaar meerdere hypothese naast elkaar leggen maar dat ze de minst waarschijnlijke wegstrepen en de meest waarschijnlijke aannemen.

Een vijfde dwaling is dat redeneringen van waarschijnlijkheid veelal inductieve redeneringen zijn. Zoals ik eerder uiteen heb gezet, betekent inductief dat je met waarnemingen uit het verleden generaliseert naar de toekomst. Een van de meest gemaakte fouten is dat mensen die werken binnen ontwikkelingssamenwerking weliswaar meerdere hypotheses naast elkaar leggen, maar dat ze de minst waarschijnlijke wegstrepen en de meest waarschijnlijke aannemen. Dit is vreemd, want wellicht hebben de minst waarschijnlijke aannames een waarschijnlijkheidskans van 1 op 1000 en de meest waarschijnlijke aannames nog steeds een waarschijnlijkheidskans van 1 op 10. Het gegeven dat de aanname van een bepaalde hypothese waarschijnlijk is zegt helemaal niets over de waarschijnlijkheid van die hypothese zelf. Voeg daaraan toe dat mensen die werken binnen ontwikkelingssamenwerking voornamelijk een menukaart aan hypothesen onderzoeken die op voorhand de waarschijnlijkheid van bepaalde output bevestigen. Dus de antithese die de waarschijnlijkheid van bepaalde output onderuit halen zal dan niet snel worden aangenomen.

Waarheidsvinding vindt dan plaats op basis van kwantiteit: ‘indien maar genoeg ambtenaren de output waarmerken, dan zal (of moet) de output wel waar zijn’. Echter, we moeten goed voor ogen houden dat kwantitatieve aannemelijkheid (binnen de statistiek ook wel likelihood genoemd) niks zegt over de waarschijnlijkheid van een hypothese (lees: output/statistiek).

Een zesde hardnekkige dwaling binnen het ontwikkelingsdenken is dat er niet uitgegaan wordt om vast te stellen wat er nu ‘echt’ gebeurd is. Westerse actanten schrijven niet over iets dat niet waar is. Ze werken voornamelijk samen met ngo´s in het zuiden, waarmee ze een zekerheid inkopen. Vervolgens worden ze, wetenschappelijk gezien, slordig. Het gevolg van een onzuiver beeld is dat de burgers een wetenschappelijke waarschijnlijkheid ten onrechte voor een deugdelijke waarheid gaat aanzien. Dit is het nadeel van bewijs dat gestoeld is op louter emotionele perceptie en papieren tijgers die door ambtenaren en ngo’s worden gewaarmerkt. Waarheidsvinding vindt dan plaats op basis van kwantiteit: indien maar genoeg ambtenaren de output waarmerken, dan zal (of moet) de output wel waar zijn. Echter, we moeten goed voor ogen houden dat kwantitatieve aannemelijkheid (binnen de statistiek ook wel likelihood genoemd) niks zegt over de waarschijnlijkheid van een hypothese (lees: output/statistiek).

Een betrouwbare getuige dient volledige onafhankelijk te zijn. Dat is meteen al een probleem. Er is een groot verschil tussen de geloofwaardigheid van de getuige als persoon aan één kant en een afgelegde verklaring van die getuige aan de andere kant. Dit verschil kent ontwikkelingssamenwerking niet.

Een zevende dwaling is dat de waarheidsvinding vertroebeld wordt door het ideaal. De goede bedoeling en de slachtoffers staan zo centraal dat de algehele waarheid niet zo nauw komt. Deze vorm van ruis is flink besprenkeld door de goedgelovigheid van westerse onderzoekers. Wat je krijgt is dat zij te makkelijk bevestigen wat men wil bevestigen. En indien het pad van een bepaalde hypothese niet toereikend is, dan verzint men een andere hypothese die het gewenste wel bevestigt. Dit betreft accusatoire waarheidsvinding. Actanten bepalen de bewijsvoering. Dit bergt het gevaar in zich dat er een selectief en gekleurd beeld voorgeschoteld wordt. Wat not done is binnen het ontwikkelingsdenken is inquisitoire waarheidsvinding, waarbij een overheid gaat onderzoeken wat wel of niet waar is. Helaas spelen overheden als actant mee als een van de jaknikkers, niet als waarheidsvinders. Terug naar Terre des Hommes en hun bewering dat 20.000 kinderen in India werken in micamijnen. In juni 2016 heb ik over dit aantal met hen regelmatig e-mailverkeer. Ze schrijven mij dat een lokale ngo momenteel aan het tellen is. Dus ik schrijf dat ze overal in de media al pretenderen dat er ten minste 20.000 kinderen zijn, dat deze in mijn ogen al geteld of wetenschappelijk geschat moeten zijn en dat ik geen vragen heb over een toekomstige vastlegging maar over die uit het verleden. Ze verwijzen mij naar een rapport ´Beauty and a beast, Child labour in mica mining in India for sparkling cars and cosmetics´ van maart 2016. Daarin staat alleen dat diezelfde lokale organisatie geteld en geschat heeft. Ik vraag Terre des Hommes nogmaals hoe er geschat is en ik wijs hen op de wetenschappelijke wetten van betrouwbaarheid bij schattingen. Vervolgens schrijft de contactpersoon mij de onwaarschijnlijke zin: ‘Momenteel heb ik niet direct paraat hoe destijds schattingen zijn gedaan’, en vervolgens word ik doorverwezen naar andere actanten. Dit geloof je toch niet? Op zo’n moment ga ik zelf maar redeneren. Deze keer draai ik de zaak om. Indien er 20.000 kinderen in de micamijnen werken, hoe waarschijnlijk is het dan dat westerse onderzoekers toegang hebben tot een representatieve steekproef? Volgens mij zeer waarschijnlijk, want het betreft een fors aantal. Indien Terre des Hommes dit aantal niet kan aantonen, dan is de waarschijnlijkheid van deze hypothese van 20.000 werkende kinderen dus niet aannemelijk. Dit betreft een typisch voorbeeld van accusatoire waarheidsvinding, bij een gebrek aan inquisitoire waarheidsvinding. Naar aanleiding van het genoemde rapport zijn Nederlandse multinationals door Terre des Hommes aan de schandpaal genageld. Het is sowieso opvallend dat de kern van ontwikkelingsdenken, te weten het feitelijke getuigenonderzoek, nooit beschreven staat in onderzoeksrapporten.

Hoeveel getuigen heb je in de huidige situatie nodig om de waarschijnlijkheid van een ongelijk kleiner te doen lijken dan de waarschijnlijkheid van een gelijk? Dit heet met een term het bewijsminimum.

Ten slotte noem ik de meest onderschatte vorm van dwaling en dat is dat getuigenverslagen binnen ontwikkelingssamenwerking juridisch gezien problematisch zijn. Een betrouwbare getuige dient volledig onafhankelijk te zijn. Dat is meteen al een probleem. In de juridische wereld kan een getuige geloofwaardig zijn maar zijn of haar getuigenverklaring niet omdat ze rekening houden met onkunde of ruis. Bij een betrouwbare getuige dient de verklaring losgekoppeld te worden van enige vorm van voordeel dat de getuige haalt uit een positieve verklaring. Dit verschil kent ontwikkelingssamenwerking niet. Bij de meeste misdrijven heb je te maken met toevallige getuigen. Dit is meteen al aselect. Binnen ontwikkelingssamenwerking is een westers getuigenverslag een geplande situatie, of dat nou een audit-, journalistiek of relatiebezoek is. Dit verschil dient al gecompenseerd te worden. Westerlingen hebben baat bij een goed verhaal of een samenwerking. Ze zijn vatbaar voor een bepaalde richting. Voor een onafhankelijk getuigenverslag dient een westerling vooraf en tijdens een bezoek aan het zuiden op geen enkele manier te communiceren met plaatselijke ngo’s die afhankelijke relaties hebben met een gewenste output. Dit is funest voor een neutrale observatie. Het bezoeken van projectoutput die geleid wordt door een plaatselijke ngo heeft eigenlijk geen waarde. Als een plaatselijke ngo je meeneemt naar projectoutput x of slachtoffer y, ben je toch meer een onderdeel van een theatervoorstelling. Voor een totale onafhankelijkheid is het zelfs beter dat de plaatselijke ngo, waarmee je eventueel een relatie hebt, niet eens weet dat je aselect verrassingsbezoeken aflegt. Het is handig om je eigen vertaler mee te nemen. Soms staan deze ter plaatse al klaar en dan weet je al voldoende. Daarnaast dient een getuige integer en belangeloos te zijn. De belangen van westerse en lokale ngo’s zijn vooraf al eenduidig. De een wil geld uitgeven en de ander wil geld ontvangen. Voor deze relatie hebben ze een verhaal nodig dat goed verkoopt. Zogenaamde onafhankelijke onderzoekinstanties zoals Deloitte zijn commerciële organisaties en hebben niet, zoals een universiteit, een commerciële neutraliteit. Deloitte leeft van uurtje-factuurtje en wil graag ook een volgende keer de opdracht binnenhengelen. Ze voeren een opdracht met name goed uit in de ogen van hun westerse opdrachtgever, niet in de ogen van de zogenaamde neutrale toeschouwers. Dit blijft een vorm van accusatoire waarheidsvinding en hier wordt inquisitoire waarheidsvinding, wat een commerciële organisatie ook nimmer kan bieden, dan ook node gemist. Ten slotte stijgt de betrouwbaarheid met het aantal getuigen, met name indien deze geen relatie met elkaar hebben. Helaas lijkt dit binnen ontwikkelingssamenwerking een onoverbrugbaar probleem. Dit kan alleen indien westerse overheden inquisitoir zijn en meerdere landen toevallig dezelfde aselecte steekproef uitvoeren. Dan zou dit elkaar verstevigen. Irreëel. Een vraag. Hoeveel getuigen heb je nodig om de waarschijnlijkheid van een ongelijk kleiner te doen lijken dan de waarschijnlijkheid van een gelijk? Dit heet met een term het bewijsminimum. Volgens mij is het antwoord schrikbarend hoog. Dit leg ik uit. Mr. M.J. Dubelaar zet vraagtekens bij het significante nut van misdrijfgetuigen: ‘Amerikaans onderzoek naar afgesloten strafzaken met behulp van moderne DNA-technieken (het Innocence project)[6] laat zien dat in 75% van de geconstateerde gerechtelijke dwalingen foutief ooggetuigenbewijs een rol heeft gespeeld.’[7] Deze uitspraak gaat over getuigen die toevallige passanten zijn, volledig onafhankelijk en volkomen belangeloos. Wat zegt deze uitspraak over getuigen binnen ontwikkelingssamenwerking die niet volledig onafhankelijk en belangeloos zijn? En hoeveel van dergelijke getuigen heb je dan dus nodig om de waarschijnlijkheid van bepaalde output te legitimeren? Kortom: wat is het bewijsminimum?

Er zijn nog vele vormen van dwalingen, maar het is niet mijn bedoeling om een bijsluiter van alle mogelijkheden uiteen te zetten. De juridische dwalingen die binnen het ontwikkelingsdenken voor mij herkenbaar waren heb ik een platform willen geven.

Op de website van rechtspraak in opspraak[8] valt het volgende te lezen: ‘Bij een onderzoek naar 32 aselect gekozen verkrachtingszaken bleek dat 4 van de 32 verdachten onterecht waren veroordeeld. Dat is meer dan 10%.’ In het hoofdstuk Imaginair: onderzoekers gaan discreet met ons belastinggeld om beargumenteer ik dat Nederland tussen de jaren 2000 en 2050 € 450,4 miljard aan ontwikkelingssamenwerking uit zal geven. Als 10% van ontwikkelingssamenwerking naar verhulde projecten zou gaan, dan betekent dit dat Nederland € 45 miljard heeft verkwanseld. Echter, in de rechtspraak staat waarheidsvinding voortdurend centraal. Het is aannemelijker dat dit percentage van 10 hoger moet zijn, omdat ontwikkelingsdenkers niet aan waarheidsvinding of geheugentheorie doen. Omdat ik gedurende het schrijven van dit boek nergens bewijslast heb mogen ontvangen, schrik ik nu al van de waarschijnlijke potentie van dit percentage. Dat is wat dit boek in ieder geval hard heeft gemaakt: deze potentie.

Hoe je het ook wendt of keert, het imago van een rorschachvlek is niet de status die deze nobele sector verdient. Helaas ben ik binnen de sector ontwikkelingssamenwerking nooit een persoon tegengekomen met een neutrale wetenschappelijke blik. De sector is mega-indoctrinerend en maar weinigen zijn hiertegen bestand, zelf niet als je de titel professor voor je naam hebt staan.

Resumerend

  • bij waarheidsvinding zegt een aannemelijkheid niks over de waarschijnlijkheid van output

Dit artikel is onderdeel van het boek Waarheidsvinding en Ontwikkelingssamenwerking

[1] Mica is een doorzichtig mineraal dat bestand is tegen een hoge temperatuur tot 1250 °C.

[2] Bevestiging door ten minste 3 onafhankelijke harde waarnemingen.

[3] Leon Festinger, A Theory of Cognitive Dissonance, 1957.

[4] Professor dr. W.A. Wagenaar, Vincent plast op de grond: Nachtmerries in het Nederlands recht, 2006.

[5] Wouter Hart, Verdraaide organisaties: terug naar de bedoeling, p. 59

[6] http://www.innocenceproject.org.

[7] M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs: totstandkoming en waardering van strafrechtelijke getuigenverklaringen in perspectief, Universiteit Leiden, p. 2.

[8] http://rechtspraakinopspraak.nl/430/Cijfers.

 

 

 

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan: <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <strike> <strong>