‘Praten met een kunstenaar is een uitdaging, omdat ze hun gedachten liever uitdrukken via kunst dan via woorden.’ Aldus Pieter Bouwman (1958-2024) in zijn boek Stand Up and Fight, dat de ontwikkeling van stand-upcomedy in Nederland beschrijft. Een soortgelijke gedachte werd geuit door de Amerikaanse komiek Jerry Lewis (1926-2017): ‘Comedy is a man in trouble.’

In zijn latere jaren was Bouwman voornamelijk actief als regisseur van andere komieken, maar in het begin was hij ook deel van Comedytrain, het eerste en meest beroemde Nederlandse stand-upcomedy collectief. Dit collectief speelt een prominente rol in het bijna driehonderd pagina’s tellende werk van theaterjournalist Patrick van den Hanenberg (Theaterkrant, Het Parool).

Van den Hanenberg, die ook jarenlang voor de Volkskrant over cabaret en comedy schreef, baseert zich op uitgebreide gesprekken met comedians en zijn eigen diepgaande kennis en ervaringen. Dit is tegelijkertijd een sterk punt en een zwakte van het soms wat langdradige Stand Up and Fight.

Jan Jaap van der Wal, foto door Annemieke van der Togt

‘Heilige graal’ Comedytrain
Het boek biedt een historische context van het genre, vermengd met een scala aan wellicht door de tijd vertekende ervaringen van comedians en persoonlijke overpeinzingen van de auteur. Het lezen van het boek voelt soms alsof je met een groep comedians aan het napraten bent in een bar, waar grote verhalen, willekeurige anekdotes en scherpe kritieken elkaar afwisselen – boeiend en soms sensationeel (van heftige verbale confrontaties tussen comedians, de ‘dramatische’ vergadering in juli 2014 bij Comedytrain tot ‘Hoofdstuk 12: Comedians en de psycholoog’).

Van den Hanenberg begint met een duidelijke geschiedenis van stand-upcomedy, die (buiten Erasmus’ Lof der zotheid) ontstond tijdens de Drooglegging in de VS. Dit leidde tot de oprichting van Comedytrain door de broers Raoul en Eric Heertje, de pioniers van de Nederlandse stand-upcomedy. Een van de eerste leden was ‘Theo Maassen jr.’ uit Veghel, die tijdens een verhuizing het adres van zijn ouders opgaf. Ook Bouwman was onderdeel van deze eerste groep, die optrad in de Engelenbak in Amsterdam.

LEES  Annelies Verbeke triomfeert: wint Toneelschrijfprijs 2025!

Hoewel Nederland een rijke cabarettraditie kende, was stand-upcomedy nieuw voor het Nederlandse publiek. Van den Hanenberg beschrijft levendig hoe de eerste interacties tussen comedians en publiek verliepen, met soms ongemakkelijke situaties, zoals een zaal vol ouderen of een café vol Feyenoord-supporters die niets moesten hebben van ‘die Amsterdammers’: ‘De sfeer werd zo grimmig dat de comedians niet terugkeerden na de pauze.’

Van den Hanenberg behandelt ook andere vroege comedyclubs (Café Helmers, Comedy Explosion, Da Bounce en Boom Chicago; en later buiten Amsterdam onder meer Club Haug en Comedyhuis), maar de grootste focus ligt op de ‘heilige graal’ Comedytrain.

Onder de naam Toomler vond Comedytrain in 1994 een permanent thuis op het Max Euweplein. Na onenigheid met andere gebruikers van het pand verhuisde het collectief tijdelijk naar het Betty Asfalt Complex (nu Theater de Richel), en in 1996 naar de kelder van het Hilton. (Na de publicatie van het boek werd aangekondigd dat Comedytrain in januari 2026 verhuist naar het Westergasterrein en de naam Toomler achter zich laat.)

Lenette van Dongen, foto door Annemieke van der Togt

De eerste lichting
Van den Hanenberg bespreekt de eerste lichting Comedytrain-comedians, waaronder Najib Amhali, Jan Jaap van der Wal en Lenette van Dongen, de eerste vrouw van het collectief (‘het was wel een jongetjesclub en ik was die oudere mevrouw met verantwoordelijkheidsgevoel’). Het is een boeiende mix van smakelijke verhalen, hoewel het jammer is dat sleutelfiguren als Maassen en Hans Teeuwen niet zelf aan het woord komen. Sommige anekdotes missen een clou, en het is soms onduidelijk of de auteur aan het woord is of dat hij een comedian parafraseert. Ook wordt er soms verwezen naar ‘wetenschappers’, ‘onderzoek’ of ‘hoge percentages’, zonder verdere specificatie.

De controverses en kritiek rondom Comedytrain/Toomler worden ook behandeld. Het Amsterdamse gezelschap wordt op een gegeven moment gezien als een ‘monopolistische humormaffia’, een ‘intieme rebellenclub met Toomler als clubhuis’, en het was voor nieuwkomers en vrouwelijke comedians niet altijd eenvoudig om erbij te horen (understatement!). De onderlinge omgang kon hard en direct zijn, met nogal wat blinde vlekken. Volgens comedian Howard Komproe was er bijvoorbeeld bij Comedytrain ‘geen sprake van hiërarchie’, om er vervolgens aan toe te voegen: ‘Maar als je nieuw bent, moet je je wel een beetje inhouden.’

LEES  Ronald Wintjens neemt afscheid: 10 jaar aan het roer van Nederlandse Dansdagen!

De controversiële breuk met oprichters Raoul en Eric Heertje in 2014 wordt uitgebreid besproken, opgetekend uit de mond van Jan Jaap van der Wal, Sanne Wallis de Vries en Martijn Koning.

Over vrouwen in de comedywereld, met name bij Toomler, wijdt Van den Hanenberg een heel hoofdstuk. Hij bespreekt onder meer de Spijkers met Koppen-column van Vera van Zelm en de ‘ongemakkelijke ervaringen’ van Jennifer Evenhuis en Soundos. Ondertussen krijgt een aantal mannen nog ruimte voor de zoveelste problematische dooddoener over vrouwen en humor. Zo stelt Howard Komproe dat humor bij een vrouw ‘minder belangrijk is, en dus zijn er minder vrouwelijke comedians’, en meent Hans Sibbel dat ‘vrouwen meer nuanceren, en nuance is de dood in de pot voor comedy’. ‘Het is zeer waarschijnlijk dat een groot aantal vrouwen niet heeft kunnen doorbreken vanwege de obstakels waar zij tegenaan zijn gelopen’, concludeert de auteur, al is de situatie volgens hem ‘langzaam maar zeker aan het veranderen’.

Soundos, foto door Anne van Zantwijk

Losse bits
Net zoals in zijn eerdere boek Klein theater, groot hart (2022) schrijft Van den Hanenberg meer bewonderend dan kritisch, maar een kritischer blik had dit onderwerp wellicht ook goed gedaan. Tegelijkertijd past de losse, anekdotische stijl goed bij de sfeer van een donker keldercafé met uiteenlopende bits van verschillende comedians.

Aan het einde reserveert Van den Hanenberg nog twee hoofdstukken voor specifieke aspecten van het stand-upcomedy-wezen – de MC (presentator) en heckelen (toeschouwers die de show onderbreken) – die wellicht nog meer uitwerking verdiend hadden. Veel lof overigens voor de fijne lijst met uitdrukkingen en begrippen (hammock, sandwich, savers) waarmee het boek afsluit.

LEES  Youp van ’t Hek Wint Prestigieuze Toon Hermans Prijs: Ontdek de Details!

Uit Stand Up and Fight komt het beeld naar voren van een harde wereld, waarin falen in het volle licht wordt gezien als een belangrijke leerschool. Dit is een van de meest interessante paradoxen die tijdens het lezen naar voren komt: de comedyclub wordt enerzijds gezien als een veilige plek, waar alle grappen mogen worden uitgeprobeerd en waar het verbod op beeld- en geluidsopnames in deze tijden van cancelcultuur ervoor zorgt dat onderwerpen die elders (op tv, op internet) gemeden worden, op het comedypodium wel alle ruimte krijgen.

Anderzijds wordt de comedyclub ook ervaren als een inherent onveilige plek, waar de toch al kwetsbare comedian niet alleen het publiek, maar ook zijn soms bikkelharde collega’s tegenover zich vindt.

Peter Pannekoek: ‘Het grootste compliment dat je kunt krijgen als je voor comedians in Toomler speelt, is dat ze niet lachen, want dan denken ze: had ik dat maar bedacht. Als de comedians in Toomler achterin samen hard lachen, dan weet je dat de comedian op het podium het moeilijk heeft. Dan hoor je een hyena-achtige lach van de comedians.’